De werking van de meteorologie is vaak complex en soms zelfs nog onbegrepen. Dit maakt het interessant om te volgen en te interpreteren. Met een aantal basisprincipes kan iedereen weerkaarten 'lezen' en begrijpen. Dat geeft inzicht in het dagelijkse weer en kan zelfs een opstapje zijn naar amateur meteoroloog. Voor deze basisprincipes hoef je geen natuurkundige achtergrond te hebben. We nemen ze door en passen ze toe op een willekeurige weerkaart. Lees dus snel verder!
Lucht
Lucht en dan vooral verschillende luchtsoorten vormen de basis van de basis. Deze vuistregel is daarbij belangrijk: Koude lucht is zwaar en warme lucht is licht. Warme lucht zal dan ook altijd over koude lucht heenglijden. Denk maar aan waterdamp. Als je kookt, dan stijgt waterdamp (warme lucht) altijd op. Andersom voel je tocht (koude lucht) altijd eerst aan de grond. Een andere belangrijke vuistregel is deze: Stijgende lucht koelt af, condenseert en vormt waterdamp (wolken). Denk opnieuw aan koken. Houd maar eens de deksel van een pan boven kokend water. De waterdamp stijgt, koelt af tegen de deksel en er vormt zich water op de onderkant van de deksel. Dalende lucht warmt vervolgens weer op, waarbij er water verdampt. Precies het omgekeerde.
In de atmosfeer zijn koude en warme lucht niet overal evenveel aanwezig. Het beweegt voortdurend en verschillende luchtsoorten wisselen elkaar af. Dat merken wij in de vorm van 'wind'.
Luchtdruk
Die verschillende luchtstromen ontstaan door een verschil in luchtdruk. Je hebt hogedrukgebieden en lagedrukgebieden. Bij hogedrukgebieden daalt de lucht vanuit hogerop in de atmosfeer. De lucht warmt op, waardoor het aanwezige vocht verdampt. Bij een hogedrukgebied is het dan ook vaak rustig weer, soms met veel zon. Er is echter een 'teveel' aan lucht en die stroomt richting lagedrukgebieden. Eenmaal aangekomen bij lagedrukgebieden, kan de lucht alleen maar stijgen. De lucht stijgt op, koelt af, condenseert en vormt dus wolken en regen. Bij een lagedrukgebied is het juist vaak slecht weer.
De wind tussen deze twee tegenpolen stroomt op het noordelijk halfrond altijd in dezelfde richting. Waarom, dat is te moeilijk om nu uit te leggen. Wel kun je onthouden dat bij een hogedrukgebied de wind altijd met de klok mee om de kern draait. Bij een lagedrukgebied draait de wind tegen de klok in om de kern. Zo kun je op een weerkaart altijd zien uit welke richting de wind draait.
Fronten
Alweer het laatste basisprincipe, wel de moeilijkste. Ik had al gezegd dat er verschillende luchtsoorten zijn die om de drukgebieden heen draaien. De begrenzing van deze verschillende luchtsoorten worden aangegeven met 'fronten'. Bij passage van deze fronten hoort meestal ook neerslag, veroorzaakt door stijgende luchtbewegingen. Er zijn drie verschillende fronten: Warmtefront, koufront en occlusiefront.
Bij een warmtefront wordt koude lucht verdreven door warme lucht. De naam zegt het al, achter het front wordt het warmer. Warme lucht is lichter, dus glijdt als het ware over de koude lucht heen. Lucht wordt daardoor gedwongen om langzaam te stijgen. Er ontstaan wolken met vaak relatief lichte regen. Bij een koufront wordt warme lucht verdreven door koude lucht. Hier is het dus andersom. Echter nu zien we een veel fellere scheidingslijn, waarbij lucht gedwongen wordt om snel op te stijgen. Op een koufront is de neerslag veel meer buiig van aard, met 's zomers vaak ook onweer. Onderstaand plaatje laat het mooi zien, met aan de rechterkant het warmtefront en aan de linkerkant het koufront:
Als laatste hadden we nog het occlusiefront. Een warmtefront beweegt trager dan een koufront. Met andere woorden; een warmtefront wordt soms ingehaald door een koufront. Ze smelten dan samen tot een occlusiefront. Een occlusiefront is dus het samenvoegen van een warmtefront en koufront. Op dit front kan ook zowel lichte regen als buiige regen vallen.
Met al deze informatie is het nu mogelijk om een weerkaart te lezen. We gaan het eens proberen! Onderstaand een willekeurige weerkaart. De H staat voor de hogedrukgebieden, de L voor de lagedrukgebieden. Nederland ligt in dit geval tussen een H rechts en twee L's aan de linkerkant in. De wind draait met de klok mee om de H heen en tegen de klok in bij de L's. Dat betekent dat de wind in Nederland dan uit het zuidwesten komt. In Portugal, aan de andere kant van de L, waait de wind dan uit het noorden/noordwesten.
We zien ook de verschillende fronten terug op de kaart. Rood met het halve bolletje = warmtefront. Blauw met het driehoekje = koufront. Paars met zowel halve bolletje en driehoekje = occlusiefront. De vormpjes geven de richting aan waarin het front zich beweegt. Boven Nederland zien we een warmtefront naar het noorden bewegen. Daarachter komen we dus in warme lucht terecht (waarvoor ook de rode pijltjes boven Frankrijk). Het koufront trekt hier van west naar oost over Spanje en Frankrijk, met daarachter dus koudere lucht.
Verderop de Atlantische oceaan, linksboven in beeld, is een mooi voorbeeld te zien hoe een occlusiefront ontstaat. Je ziet hier hoe het koufront het warmte front aan het inhalen is. Het lijkt op een soort rits die zich sluit. Met deze basisprincipes kun je al goed een weerkaart lezen en begrijpen. Het helpt ook om andere weerprocessen beter te begrijpen. Binnenkort meer!